Kranswieren (Characeae) zijn
voor een beetje florist goed te herkennen. Een bijkomend voordeel
is, dat er maar weinig soorten zijn. In Nederland worden thans
23 soorten onderscheiden. Het ligt voor de hand om bij onderzoek
naar waterplanten de kranswieren mee te nemen.
De bedoeling van dit practicum is om zelfstandig kennis te maken
met de kranswieren van Nederland. Men krijgt dan een idee hoe
men deze groep waterplanten determineert en er worden tips voor
verdere studie en literatuur (bv. determinatiewerken) gegeven.
Vaak lopen mensen vast in een determinatiesleutel omdat ze de
determinatiekenmerken nergens aan kunnen refereren. Hopelijk is
dat na het practicum anders gesteld.
Op de practicumzaal vindt men:
vers materiaal. Daar kan
men het beste mee werken omdat er het meeste aan te zien is. Een
nadeel is dat er onderdelen kunnen ontbreken, b.v. voortplantingsstructuren,
of dat de planten onder een dikke laag kalk zitten. Dit laatste
komt vooral bij Chara-soorten voor. Dit levende materiaal
mag stuk gepulkt worden.
materiaal op alcohol
in grote potten. Hier valt veel
aan te zien. Doorgaans is dit in een gunstig seizoen verzameld
zodat er ook voortplantingsstructuren zijn te zien. Ook met deze
kranswieren hoeft men niet zo voorzichtig te zijn. Planten die
worden bewaard in alcohol, kan men het beste opweken in water
en dan in een petrischaal met een bodempje water bekijken.
kleine potjes met
materiaal op alcohol. Dit is de
referentiecollectie van het LIK. Deze mag gebruikt worden indien
men niet verder komt met het andere materiaal. Graag voorzichtig
behandelen en doe na gebruik de kranswieren in het juiste potje.
Het is aan te raden om van de referentiecollectie de soort Nitella
tenuissima te bekijken omdat deze niet bij het andere materiaal
valt aan te treffen en omdat hij zo mooi (en zeldzaam) is.
zelf meegenomen
kranswieren. Neem zelfverzamelde
kranswieren mee! Voordat u de cursus kranswieren determineren
ging volgen, heeft u hier vast uw tanden op stukgebeten. Tijdens
het practicum zult u de kranswieren goed op naam leren brengen.
Voor iedere deelnemer is een binoculaire loep aanwezig. Maak verder gebruik van: pincet, prepareernaald, petrischaal, een beetje water en een werkplek met goed licht. Op een gegeven moment kan het gewenst zijn om stengeldoorsnedes te bekijken om zo de opbouw van de schorscellen beter te doorzien. Daarvoor is een microscoop (en scheermesjes) aanwezig.